-
Notifications
You must be signed in to change notification settings - Fork 4
/
Copy paththeorie_natuurkunde.tex
2389 lines (1989 loc) · 129 KB
/
theorie_natuurkunde.tex
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
151
152
153
154
155
156
157
158
159
160
161
162
163
164
165
166
167
168
169
170
171
172
173
174
175
176
177
178
179
180
181
182
183
184
185
186
187
188
189
190
191
192
193
194
195
196
197
198
199
200
201
202
203
204
205
206
207
208
209
210
211
212
213
214
215
216
217
218
219
220
221
222
223
224
225
226
227
228
229
230
231
232
233
234
235
236
237
238
239
240
241
242
243
244
245
246
247
248
249
250
251
252
253
254
255
256
257
258
259
260
261
262
263
264
265
266
267
268
269
270
271
272
273
274
275
276
277
278
279
280
281
282
283
284
285
286
287
288
289
290
291
292
293
294
295
296
297
298
299
300
301
302
303
304
305
306
307
308
309
310
311
312
313
314
315
316
317
318
319
320
321
322
323
324
325
326
327
328
329
330
331
332
333
334
335
336
337
338
339
340
341
342
343
344
345
346
347
348
349
350
351
352
353
354
355
356
357
358
359
360
361
362
363
364
365
366
367
368
369
370
371
372
373
374
375
376
377
378
379
380
381
382
383
384
385
386
387
388
389
390
391
392
393
394
395
396
397
398
399
400
401
402
403
404
405
406
407
408
409
410
411
412
413
414
415
416
417
418
419
420
421
422
423
424
425
426
427
428
429
430
431
432
433
434
435
436
437
438
439
440
441
442
443
444
445
446
447
448
449
450
451
452
453
454
455
456
457
458
459
460
461
462
463
464
465
466
467
468
469
470
471
472
473
474
475
476
477
478
479
480
481
482
483
484
485
486
487
488
489
490
491
492
493
494
495
496
497
498
499
500
501
502
503
504
505
506
507
508
509
510
511
512
513
514
515
516
517
518
519
520
521
522
523
524
525
526
527
528
529
530
531
532
533
534
535
536
537
538
539
540
541
542
543
544
545
546
547
548
549
550
551
552
553
554
555
556
557
558
559
560
561
562
563
564
565
566
567
568
569
570
571
572
573
574
575
576
577
578
579
580
581
582
583
584
585
586
587
588
589
590
591
592
593
594
595
596
597
598
599
600
601
602
603
604
605
606
607
608
609
610
611
612
613
614
615
616
617
618
619
620
621
622
623
624
625
626
627
628
629
630
631
632
633
634
635
636
637
638
639
640
641
642
643
644
645
646
647
648
649
650
651
652
653
654
655
656
657
658
659
660
661
662
663
664
665
666
667
668
669
670
671
672
673
674
675
676
677
678
679
680
681
682
683
684
685
686
687
688
689
690
691
692
693
694
695
696
697
698
699
700
701
702
703
704
705
706
707
708
709
710
711
712
713
714
715
716
717
718
719
720
721
722
723
724
725
726
727
728
729
730
731
732
733
734
735
736
737
738
739
740
741
742
743
744
745
746
747
748
749
750
751
752
753
754
755
756
757
758
759
760
761
762
763
764
765
766
767
768
769
770
771
772
773
774
775
776
777
778
779
780
781
782
783
784
785
786
787
788
789
790
791
792
793
794
795
796
797
798
799
800
801
802
803
804
805
806
807
808
809
810
811
812
813
814
815
816
817
818
819
820
821
822
823
824
825
826
827
828
829
830
831
832
833
834
835
836
837
838
839
840
841
842
843
844
845
846
847
848
849
850
851
852
853
854
855
856
857
858
859
860
861
862
863
864
865
866
867
868
869
870
871
872
873
874
875
876
877
878
879
880
881
882
883
884
885
886
887
888
889
890
891
892
893
894
895
896
897
898
899
900
901
902
903
904
905
906
907
908
909
910
911
912
913
914
915
916
917
918
919
920
921
922
923
924
925
926
927
928
929
930
931
932
933
934
935
936
937
938
939
940
941
942
943
944
945
946
947
948
949
950
951
952
953
954
955
956
957
958
959
960
961
962
963
964
965
966
967
968
969
970
971
972
973
974
975
976
977
978
979
980
981
982
983
984
985
986
987
988
989
990
991
992
993
994
995
996
997
998
999
1000
\documentclass[12pt,a4paper]{article}
\usepackage[utf8]{inputenc}
\usepackage[T1]{fontenc}
\usepackage[dutch]{babel}
\usepackage{amsmath}
\usepackage{amsfonts}
\usepackage{amssymb}
\usepackage{graphicx}
\usepackage{wrapfig}
\usepackage{enumitem}
\usepackage{hyperref}
\usepackage{gensymb}
\usepackage{siunitx}
\usepackage{mathtools}
\usepackage{commath}
\usepackage{circuitikz}
\usepackage{fullpage}
\usepackage{pbox}
\usepackage{subfig}
\hypersetup{
colorlinks=true,
linkcolor=blue,
filecolor=magenta,
urlcolor=cyan,
pdftitle={Natuurkunde Samenvatting},
pdfpagemode=FullScreen,
}
\graphicspath{ {./images/} }
\newcommand{\Luda}{\Big\Updownarrow}
\newcommand{\Epsilon}{\mathcal{E}}
\author{Estelle Severs, Matthias Kovacic}
\title{Afleidingen Natuurkunde}
\date{:)}
\begin{document}
%boop
\maketitle
\tableofcontents
\newpage
\section{Algemene informatie en afspraken}
\subsection{Informatie}
Dit document is géén samenvatting! Het document bevat algemene informatie, antwoorden
op vragen uit de les en afleidingen voor uitdrukkingen. Het document geeft niet weer wat de
achterliggende verklaringen zijn voor elke stap of elke uitdrukking en leert zeker geen intuïtie
aan voor de leerstof (waar het vak juist om draait). Het is de bedoeling dat je dit document
gebruikt als geheugensteun of bundel om de afleidingen te leren en zélf te verklaren. \\
\\
Dit document bevat ook geen oefeningen. Zoals eerder gezegd bevat het afleidingen en oplossingen
van vragen uit de les. Enkel dit document leren is niet voldoende, maak zeker oefeningen (hoe meer
hoe beter)! Uitgewerkte oplossingen voor ALLE oefeningen uit het Giancoli-boek kunnen gevonden worden met behulp
van de volgende link: \url{https://drive.winawolk.be/Giancoli-Physics-for-Scientists-and-Engineers-4th-Solutions.pdf}
\section{Algemene te kennen theorie}
\subsection{Prefixen}
\begin{center}
\begin{tabular}{ | c | c | c | }
\hline
Prefix & Afkorting & Value \\
\hline
Giga & G & $10^{9}$ \\
Mega & M & $10^{6}$ \\
Kilo & k & $10^{3}$ \\
Hecto & h & $10^{2}$ \\
Deka & da & $10^{1}$ \\
Deci & d & $10^{-1}$ \\
Centi & c & $10^{-2}$ \\
Milli & m & $10^{-3}$ \\
Micro & $\mu$ & $10^{-6}$ \\
Nano & n & $10^{-9}$ \\
Pico & p & $10^{-12}$ \\
\hline
\end{tabular}
\end{center}
\subsection{Vectoren}
Vergeet niet je vector altijd in componenten te splitsen! Vergeet ook niet op pijltjes boven de vectoren te zetten!
\begin{itemize}
\item \(A_x = A\cos\theta\) en \(A_y = A\sin\theta\)
\item \(A = \sqrt{A_x^2 + A_y^2}\)
\item \(\theta = \tan^{-1}(\frac{A_y}{A_x})\)
\end{itemize}
\subsubsection{Scalair product}
De grootte van deze vector vermenigvuldigd met de projectie van de andere vector op deze vector. Hieruit krijg je dus een scalar!!
\[\textbf{A} \cdot \textbf{B} = AB \cos\theta\]
\subsubsection{Vectorproduct}
Dit product geeft altijd een vector loodrecht op beide vectoren. Deze uitkomst is te vinden met de rechterhandregel. Als je deze nog niet kent: zoekt es op op youtube ;)
De grootte is te vinden met volgende formule:
\[\textbf{A} \times \textbf{B} = AB\sin\theta\]
\subsection{Pollevs}
\begin{itemize}
\renewcommand\labelitemi{--}
\item Welke uitdrukking geeft het volume van een afgeknotte kegel?
\begin{enumerate}
[label=\alph*)]
\item \(\pi(r_1 + r_2)\sqrt{h^2 + (r_1 - r_2)^2}\)
\item \(2\pi(r_1 + r_2)\)
\item \(\pi h(r_1^2 + r_1r_2 + r_2^2)\)
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} c, dit is de enige formule die een term gaat hebben tot de 3e macht en een volume is altijd van een macht 3.
\item Voor welke van de volgende vectoren is de grootte van de vector gelijk aan een van de componenten van de vector?
\begin{enumerate}
[label = \alph*)]
\item \(\vec{A} = 2\hat{\imath} + 5\hat{\jmath}\)
\item \(\vec{B} = -3\hat{\jmath}\)
\item \(\vec{C} = +5\hat{k}\)
\item \(\vec{B} \text{ en } \vec{C}\)
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} c is het juiste antwoord. a kan niet omdat de grootte van de vector moet gelijk zijn aan de grote van de component. b kan niet omdat de grootte van een component niet negatief kan zijn. (na te kijken, not sure). Hieruit volgt dat d natuurlijk niet waar kan zijn.
\item Welk van de volgende stellingen is juist, over het verband tussen \(\vec{A} \cdot \vec{B}\) en \((-\vec{A}) \cdot (-\vec{B})\)
\begin{enumerate}
[label=\alph*)]
\item \(\vec{A} \cdot \vec{B} = -((-\vec{A})\cdot(-\vec{B}))\)
\item als \(\vec{A} \cdot \vec{B} = AB\cos\theta \), dan is \((-\vec{A}) \cdot (-\vec{B}) = AB\cos(\theta + 180\degree)\)
\item Zowel a als b is correct.
\item Zowel a als b is fout.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} d is het juiste antwoord.
Of de vectoren nu in de positieve of negatieve richting staan, de hoek zal niet veranderen.
De lengte van de vectoren zal ook gelijk blijven.
\item Gegeven: twee vectoren $\vec{a}$ en $\vec{b}$, gelegen in het xy-vlak.
Bepaal \(c = \vec{a} \times \vec{b}\)
\begin{enumerate}
[label=\alph*)]
\item \(\vec{c} = - ab \sin(\pi/2 - \phi)\hat{k}\)
\item \(\vec{c} = ab \cos(\phi)\hat{k}\)
\item \(\vec{c} = ab \cos(\pi/2 - \phi)\)
\item Geen van deze antwoorden is correct.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} a is juist. De richting van de vector is dan -$\hat{k}$, het vectorproduct gebruikt een sinus om de grootte te bepalen en de hoek tussen $\vec{a}$ en $\vec{b}$ is 90$\degree$ - $\theta$
\end{itemize}
\newpage
\section{Deel 1 - Mechanica}
\section{Kinematica in 1 dimensie}
2.1-2.6, 2.8-2.9
\subsection{2.5: Formules bij constante versnelling}
We nemen aan dat het initiële tijdstip in elk van deze formules altijd 0 is. \((t_{0} = 0)\).
Vergelijking voor snelheid afleiden:
\[\mathbf{a = \frac{dv}{dt} = constante}\]
\begin{center}
$\Luda$ \[a dt = dv\]
$\Luda$ \[\int_{0}^{t} a \, dt = \int_{v_0}^{v} \,dv\]
$\Luda$\[v - v_0 = at\]
$\Luda$\[\mathbf{v = v_0 + at}\]
\end{center}
\newpage
Vergelijking voor verplaatsing afleiden:
\begin{center}
\[v = \frac{dx}{dt}\]
$\Luda$\[dx = v dt\]
$\Luda$\[x - x_0 = \int_{0}^{t} v \, dt\]
$\Luda$\[x - x_0 = \int_{0}^{t} (v_0 + at) \, dt\]
$\Luda$\[x - x_0 = \int_{0}^{t} v_0 \, dt + \int_{0}^{t} at \, dt\]
$\Luda$\[\mathbf{x - x_0 = v_0t + a\frac{t^2}{2}}\]
\end{center}
Alternatieve vergelijking voor snelheid:
\begin{center}
\[\bar{v} = \frac{v_0 + v}{2} \text{ en } t = \frac{v - v_0}{a}\]
\end{center}
dan geldt voor de vergelijking van verplaatsing:
\begin{center}
\[x = x_0 + (\frac{v + v_0}{2})(\frac{v - v_0}{a})\]
$\Luda$\[x = x_0 + \frac{v^2 - v_0^2}{2a}\]
$\Luda$\[\mathbf{v^2 = v_0^2 + 2a(x - x_0)}\]
\end{center}
\section{Kinematica in twee of drie dimensies}
3.7
\subsection{Projectiel beweging: formules}
\begin{figure}[h]
\centering
\includegraphics[width=0.7\linewidth]{projectiel}
\caption{Er zal enkel een in de verticale component een versnelling aanwezig zijn. Hierdoor verandert de snelheid enkel in de verticale component.}
\label{projectiel}
\end{figure}
\begin{table}[h]
\centering
\begin{tabular}{|c|c|}
\hline
\textbf{Horizontaal} & \textbf{Verticaal} \\
\hline
\(a_x = 0\) & \(a_y = -g\) \\
\hline
\(v_x(t) = v_{x0}\) & \(v_y(t) = v_{y0} - gt\) \\
\hline
\(x(t) = x_0 + v_{x0}t\) & \(y(t) = y_0 + v_{y0}t - \frac{gt^2}{2}\) \\
\hline
\end{tabular}
\end{table}
\section{Dynamica: Newton's bewegingswetten}
4.1-4.7
\subsection{Eerste wet: inertie}
Een lichaam in rust (of in eenparige rechtlijnige beweging) zal in rust (eenparige rechtlijnige beweging) blijven tenzij er een uitwendige resulterende kracht inwerkt.
\[\sum_{i}\vec{F_i} = 0 \Rightarrow \vec{a} = 0\]
\subsection{Tweede wet: versnelling}
Een grotere kracht op een lichaam met massa m veroorzaakt een grotere versnelling: $a \sim F$
Bij een dubbele massa 2m zal eenzelfde kracht slechts een versnelling a/2 veroorzaken: $a \sim \frac{1}{m}$
\[\sum_{i} \vec{F_i} = \vec{F} = m\vec{a}\]
\subsection{Derde wet: actie-reactie}
Bij wisselwerking tussen twee lichamen is de kracht \(\vec{F_{21}}\) van lichaam 1 op lichaam 2 even groot en tegengesteld aan de kracht \(\vec{F_{12}}\) van lichaam 2 op lichaam 1.
\[\vec{F_{12}} = -\vec{F_{21}}\]
Deze krachten komen steeds in paren voor en werken op verschillende voorwerpen.
\subsection{Gewicht - Gravitatie - Normaalkracht}
Alle voorwerpen nabij het aardoppervak vallen met dezelfde versnelling $\vec{g}$.
\[\text{Gravitatiekracht: } \vec{F_G} = m\vec{g}\]
\section{De wetten van Newton: wrijving, cirkelbeweging, weerstandskrachten}
5.1-5.3, 5.5-5.6
\subsection{Wrijvingskrachten}
Voorwerpen in een ERB duren niet oneindig, de oorzaak hiervan is de wrijvingskracht. Dit is weerstand wanneer een voorwerp
over het oppervlak van een ander voorwerp beweegt. Deze wrijvingskracht is proportioneel afhankelijk van de normaalkracht
op een voorwerp $F_{fr} \sim F_{n}$. De everedigheidsconstante hangt af van de soort wrijvingskracht op een voorwerp.\\
Er zijn twee soorten wrijvingskrachten:
\begin{enumerate}
[label=\alph*)]
\item Kinetische wrijvingskracht
\item Statische wrijvingskracht
\end{enumerate}
De nettokracht op een voorwerp is gegeven als volgt:
$$ F_{net} = F_{A} - F_{fr} $$
\begin{figure}[h]
\centering
\includegraphics[width=0.3\linewidth]{papierdoos}
\caption{Verduidelijkende figuur bij wrijvingskrachten}
\label{papierdoos}
\end{figure}
Kinetische wrijvingskracht is de wrijvingskracht die inwerkt op een voorwerp als het voorwerp in beweging is.
De grootte van deze wrijvingskracht is afhankelijk van de kinetische wrijvingscoëfficient $\mu_{k}$:
$$ F_{k} = \mu_{k}F_{n} $$
Statische wrijvingskracht is de wrijvingskracht die inwerkt op een voorwerp als het voorwerp nog niet in beweging is.
De grootte van deze wrijvingskracht is afhankelijk van de statische wrijvingcoëfficient $\mu_{s}$:
$$F_{s} \leq \mu_{s}F_{n}$$
Belangrijk is op te merken dat als het voorwerp in rust staat, de volgende gelijkheid geldt:
$$\vec{F_{s}} = -\vec{F_{A}}$$
In het algemeen is het moeilijker een voorwerp in beweging te krijgen dan het verder te laten bewegen en is dus $\mu_{s} > \mu_{k}$
\subsection{Weerstand en eindsnelheid}
Als het voorwerp zich doorheen een medium (of fluïda) beweegt, is de wrijvingskracht afhankelijk van de snelheid van het voorwerp.
Voor relatief kleine voorwerpen met lage snelheid geldt:
$$ \vec{F_{d}} = -b\vec{v} $$
waarbij $b$ een factor is die afhangt van de grootte/vorm van het voorwerp en de viscositeit (of stroperigheid)
van de vloeistof.
In evenwicht geldt dat de eindsnelheid van een voorwerp gegeven wordt door:
\begin{center}
\[F_{net} = 0\]
$\Luda$\[mg - bv_{t} = 0\]
$\Luda$\[v_{t} = \frac{mg}{b}\]
\end{center}
\subsection{Kinematica van de cirkelbeweging}
Als een voorwerp in een cirkel beweegt, verandert de richting van de snelheid constant. Dit wilt dus zeggen dat:
$$ \vec{a} \neq 0$$
We kunnen de richting als volgt afleiden:
\begin{center}
\[\vec{a} = \lim_{\Delta t\to\infty} \frac{\Delta \vec{v}}{\Delta t} = \frac{d\vec{v}}{dt}\]
$\Luda$\\
Als $\Delta t$ infinitesimaal klein wordt is $\Delta \vec{v}$ infinitesimaal klein\\
$\Luda$\[\Delta\vec{v} \perp \vec{v}\]
$\Luda$\[\vec{a} \perp \vec{v}\]
$\Luda$\\
$\vec{a}$ wijst naar het middelpunt van de cirkel.
\end{center}
De grootte leiden we als volgt af:
\begin{center}
\[\vec{a} = \lim_{\Delta t \to 0} = \frac{\Delta \vec{v}}{\Delta t} = \frac{d\vec{v}}{dt}\]
$\Luda$\\ Uit de figuur leiden we gelijkvormige driehoeken $1$ en $2$ af
\begin{figure}[h]
\centering
\includegraphics[width=0.6\linewidth]{cirkel}
\caption{Gelijkvormige driehoeken bij afleiding grootte van de versnelling van een cirkelbeweging}
\label{cirkel}
\end{figure}
$\Luda$\[\frac{\Delta v}{v} \sim \frac{\Delta l}{r}\]
$\Luda$\[\Delta v \sim \frac{v\Delta l}{r}\]
We zien nu dat:
\[a_{r} = \lim_{\Delta t\to 0} \frac{\Delta v}{\Delta t}\]
$\Luda$\[a_{r} = \lim_{\Delta t \to 0} \frac{v}{r}\frac{\Delta l}{\Delta t}\]
$\Luda$\[a_{r} = \frac{v}{r} \lim_{\Delta t \to 0} \frac{\Delta l}{\Delta t}\]
$\Luda$\[a_{r} = \frac{v^{2}}{r}\]
\end{center}
We kunnen ook met behulp van volgende begrippen de snelheid van een voorwerp in een cirkelbeweging afleiden:
\begin{enumerate}
\item de periode $T$ = tijd nodig voor 1 omwenteling
\item de frequentie $f$ = aantal omwentelingen per seconde (in Hertz)
\end{enumerate}
We zien dan dat $T = \frac{1}{f}$ en dat:
\begin{center}
\[v = 2\pi rf\]
\end{center}
\subsection{Dynamica van de cirkelbeweging}
Er is een kracht nodig om een voorwerp op een cirkelbaan te houden, dit is de centripetale kracht. Deze kracht wijst altijd naar het middelpunt
van de cirkel en zorgt voor een centripetale versnelling.
$$ \sum F_{R} = ma_{r} = m\frac{v^{2}}{r} $$
Als de centripetale kracht wegvalt, zal door inertie (eerste wet van Newton), het voorwerp gewoon rechtdoor bewegen in plaats van op de cirkelbaan te blijven.
De snelheid van een voorwerp kan ook veranderen. Dan heeft de versnelling twee componenten: de radiale component en de tangentiële component. Deze componenten
kunnen worden gezien als componenten voor de totale versnelling:
\begin{enumerate}
\item $a_{r} = \frac{v^{2}}{r}$
\item $a_{tan} = \frac{dv}{dt}$
\end{enumerate}
Dan is de totale versnelling gelijk aan:
$$ a = \sqrt{a_{tan}^{2} + a_{r}^{2}} $$
\begin{figure}[h]
\centering
\includegraphics[width=0.6\linewidth]{cirkel_versnelling}
\caption{Radiale en tangentiële versnelling bij een cirkelbeweging}
\label{cirkel_versnelling}
\end{figure}
\section{De zwaartekracht en de synthese van Newton}
6.1-6.4, 6.6
\subsection{De wet van de universele zwaartekracht}
Elk paar van voorwerpen oefent een kracht uit op elkaar. Zo oefent ook de Aarde een kracht uit op andere voorwerpen (vb. de maan).
Uit de tweede wet van Newton zien we dat de kracht evenredig is met de massa (1). Uit de derde wet van Netwon
zien we dan ook dat de kracht evenredig is met de massa van de aarde (2). Uit experimenten halen we ook dat de kracht
omgekeerd evenredig is met het kwadraat van de afstand tussen de twee voorwerpen (3).
\begin{enumerate}
\item $F \sim m_{voorwerp_{A}}$
\item $F \sim m_{voorwerp_{B}}$
\item $F \sim \frac{1}{r^{2}}$
\end{enumerate}
Als we deze 3 eigenschappen combineren vinden we dat de kracht tussen de twee voorwerpen gegeven wordt door:
$$ F \sim \frac{m_{A}m_{b}}{r^{2}} $$
Elk deeltje in het universum trekt elk ander deeltje aan met een kracht die recht everedig is met het product van hun massa's en omgekeerd
evenredig is met het kwadraat van hun afstand. Voor de zwaartekracht is de evenredigheidsconstante $G$:
$$ G = 6.673 \times 10^{-11} \frac{Nm^{2}}{kg^{2}} $$
Waaruit volgt dat de zwaartekracht $F_{g}$ gedefinieerd is als:
$$ F_{g} = G \frac{m_{A}m_{b}}{r^{2}} $$
Belangrijk is te weten dat dit enkel geldt voor puntmassa's! Voor een symmetrische bol of schil,
doen we alsof alle massa in één punt zit.
\subsection{Zwaartekracht nabij het oppervlak}
Als een massa zicht op een hoogte $h$ boven het aardoppervlak bevindt en de straal van de aarde is $R_{a}$, dan is de zwaartekracht op dat voorwerp:
$$ F_{a} = G\frac{mM_{a}}{(R_{a} + h)^{2}} \sim G\frac{mM_{a}}{R_{a}^{2}}$$
We kunnen nu de valversnelling afleiden:
$$ F_{g} = ma $$
$$\Luda$$
$$ F_{g} = mg $$
$$\Luda$$
$$ mg = G\frac{mM_{a}}{R_{a}^{2}}$$
$$\Luda$$
$$ g = G\frac{M_{a}}{R_{a}^{2}} $$
$$\Luda$$
$$ g = 9.81 \frac{m}{s^{2}} $$
Aangezien dit berekent is op $h = 0$, kan dit echter afwijken afhankelijk van $h$ als $0 \leq h$.
\subsection{Satellieten}
Uit de eerste wet van Newton weten we dat een satelliet zondere kracht rechtdoor zou bewegen. Er werkt echter een kracht in
op de satelliet, namelijk de gravitatiekracht. We weten dus dat de kracht die inwerkt op de satelliet, de gravitatiekracht, de satelliet
op zijn baan houdt:
$$ F_{a} = ma $$
$$\Luda$$
$$ G\frac{mM_{a}}{r^{2}} = m\frac{v^{2}}{r} $$
$$\Luda$$
$$ v = \sqrt{\frac{GM_{a}}{r}}$$
$$\Luda$$
$$ v = \sqrt{\frac{GM_{a}}{R_{a} + h}} $$
\subsection{Het gravitatieveld}
Het gravitatieveld is een manier op de impact van de gravitatie in algemene termen weer te geven voor eender welk punt. Het kan gedefinieerd worden met behulp
van volgende afleiding.
$$ \vec{F_{g}} = -m\vec{a}$$
$$\Luda$$
$$ \vec{F_{g}} = -mG\frac{M_{a}}{r^{2}}\vec{u_{r}}$$
$$\Luda$$
$$ \vec{F_{g}} = -mg\vec{u_{r}}$$
$$\Luda$$
$$ \vec{F_{g}} = m\vec{g}$$
$$\Luda$$
$$ \vec{g} = \frac{\vec{F_{g}}}{m}$$
We zien nu dat een massa $m$ die geplaatst wordt op een punt waar het veld gelijk is aan $\vec{g}$ een kracht ondervindt:
$$ \vec{F_{g}} = m\vec{g}$$
\section{Arbeid en Energie}
7.1, 7.3-7.4 (+14.1)
\subsection{Arbeid en Energie}
Het algemene probleem dat optreedt bij de dynamica van een probleem is de tijdsafhankelijkheid.
We hebben in hoofdstuk 4 gezien dat:
$$ \sum_{i} \vec{F_{i}} = m\frac{d\vec{v}}{dt} = m\vec{a} $$
We zien hier echter dat we een kracht niet kunnen bepalen in functie van de tijd. Daarom voeren
we de notie in van Arbeid en Energie. De definities zijn als volgt:
\begin{enumerate}
\item Een systeem dat in staat is om arbeid te leveren, bezit energie
\item Energie is de capaciteit om arbeid te leveren
\item Arbeid is de overdracht van energie
\end{enumerate}
\emph{Opmerking}: Arbeid en Energie zijn gelijkwaardig, ze hebben dezelfde eenheid en dimensie (zie later)
\subsection{Arbeid en Energie door een constante kracht}
De arbeid geleverd door een kracht is afhankelijk van de efficiëntie van de kracht (grootte en richting) en de afstand waarover de kracht wordt uitgeoefend.
Arbeid wordt gedefinieerd als:
$$ W = F_{\parallel }d = Fd\cos{\theta} = \vec{F} \cdot \vec{d}$$
Een kracht oefent dus géén arbeid uit in de volgende gevallen:
\begin{enumerate}
\item Er is geen verplaatsing
\item $\vec{F} \perp \vec{d}$
\end{enumerate}
De eenheid van arbeid is de Joule ($1J = 1Nm)$.
\subsection{Arbeid langs een pad o.i.v. een variabele kracht}
Wat als de beweging niet rechtlijnig is en de kracht niet constant zoals in de onderstaande afbeelding?
\begin{figure}[h]
\centering
\includegraphics[width=0.6\linewidth]{variabele_kracht}
\caption{Variabele kracht langst een pad}
\label{variabele_kracht}
\end{figure}
We delen het pad op in N infinitisimaal kleine deeltjes $\Delta l_i$ met $\vec{F_i}$. De totale arbeid langsheen het pad kan worden gevonden door:
$$\Delta W \sim F_{i}\cos{\theta_{i}}\Delta l_{i}$$
$$\Luda$$
$$W \sim \sum_{i = 1}^{N} F_{i}\cos{\theta_{i}}\Delta l_{i}$$
$$\Luda$$
$$W = \lim_{\Delta l_{i} \to 0}\sum F_{i}\cos{\theta_{i}}\Delta l_{i}$$
$$\Luda$$
$$W = \int_{a}^{b} F\cos{\theta}\Delta l $$
$$\Luda$$
$$W = \int_{a}^{b} \vec{F} \cdot d\vec{\emph{l}} $$
Dit is algemeen geldig voor elke ruimtedimensie (x, y en z). We kunnen dus in het algemeen schrijven:
\begin{center}
$\vec{F} = F_{x}\vec{e_{x}} + F_{y}\vec{e_{y}} + F_{z}\vec{e_{z}}$\\
en\\
$d\vec{l} = dx\vec{e_{x}} + dy\vec{e_{y}} + dz\vec{e_{z}} $\\
\end{center}
$$\Luda$$
$$W = \int_{x_{a}}^{x_{b}} F_{x}dx + \int_{y_{a}}^{y_{b}} F_{y}dy + \int_{z_{a}}^{z_{b}} F_{z}dz$$
\subsection{Teruggroepkracht van schroefveren}
\emph{Opemerking}: Dit is hoofdstuk 14.1 in het handboek!
De teruggroepkracht van een veer (Wet van Hooke):
$$ F_{x} = -kx $$
met $k$ de veerconstante. We kunnen de externe arbeid dan schrijven als:
$$W_{e} = \int_{x_{i}}^{x_{f}} Fds = \int_{-x_{max}}^{0}(-kx)dx = \frac{1}{2}kx^{2}_{max}$$
De arbeid geleverd door de veer is dan:
$$W_{s} = \int_{x_{i}}^{x_{f}} Fds = \int_{0}^{x_{max}}(-kx)dx = -\frac{1}{2}kx^{2}_{max}$$
\subsection{Kinetische Energie}
We weten uit eerdere hoofdstukken dat:
\begin{enumerate}
\item $F_{netto} = ma$
\item $a = \frac{v_{2}^{2} - v_{1}^{2}}{2d}$
\end{enumerate}
We kunnen dan met behulp van de definitie van arbeid afleiden dat:
$$W_{netto} = F_{netto}d$$
$$\Luda$$
$$W_{netto} = mad$$
$$\Luda$$
$$W_{netto} = m\left( \frac{v_{2}^{2} - v_{1}^{2}}{2} \right)$$
$$\Luda$$
$$W_{netto} = \frac{1}{2} mv_{2}^{2} - \frac{1}{2} mv_{1}^{2} $$
We definiëren kinetische energie als: $K = \frac{1}{2}mv^{2}$. We kunnen een analoge afleiding maken voor
een variabele kracht langst een pad. We zien dan dat:
$$W_{netto} = \int \vec{F_{netto}} \cdot d\vec{l}$$
$$\Luda$$
$$W_{netto} = \int F_{netto}\cos{\theta}dl$$
$$\Luda$$
$$W_{netto} = \int F_{||}dl$$
Waarin $F_{||}$ de component van de nettokracht evenwijdig aan de verplaatsing op een willekeurig punt is. Volgens de tweede wet van Netwon is:
$$F_{||} = ma_{||} = m\frac{dv}{dt}$$
Waarin $a_{||}$ de component van $a$ evenwijdig aan de kromme op een willekeurig punt, gelijk is aan de snelheid waarmee de snelheid verandert, $\frac{dv}{dt}$.
We beschouwen $v$ als een functie van $l$:
$$\frac{dv}{dt} = \frac{dv}{dl} \frac{dl}{dt} = \frac{dv}{dl}v$$
Omdat $\frac{dv}{dt}$ de snelheid is geldt:
$$W_{netto} = \int_{1}^{2} F_{||}dl$$
$$\Luda$$
$$W_{netto} = \int_{1}^{2} m\frac{dv}{dt}dl$$
$$\Luda$$
$$W_{netto} = \int_{1}^{2} mv\frac{dv}{dl}dl$$
$$\Luda$$
$$W_{netto} = \int_{1}^{2} mvdv$$
$$\Luda$$
$$W_{netto} = \frac{1}{2} mv_{f}^{2} - \frac{1}{2}mv_{i}^{2} = \Delta K$$
\section{Behoud van energie}
8.1-8.3, 8.5, 8.8
\subsection{Conservatieve en niet-conservatieve krachten}
We definiëren een conservatieve kracht als een kracht waarbij de netto arbeid geleverd door deze kracht
onafhankelijk is van de gevolgde weg.
We geven hier het voorbeeld van zwaartekracht:
\begin{figure}[h]
\centering
\includegraphics[width=0.6\linewidth]{zwaartekracht_conservatief}
\caption{Verduidelijkende figuur bij afleiding}
\label{zwaartekracht_conservatief}
\end{figure}
We weten dat de gravitatiekracht $\vec{F} = m\vec{g}$. We nemen hier $\vec{F} = -mg\hat{k}$.
Dan is de arbeid $W$ gegeven door:
$$W = -\int_{a}^{b}mg\hat{k} \cdot d\vec{r}$$
$$\Luda$$
$$W = -mg\int_{a}^{b}\hat{k}\cdot (dx\hat{i} + dy\hat{j} + dz\hat{k})$$
$$\Luda$$
$$W = -mg\int_{a}^{b}dz$$
$$\Luda$$
$$W = -mg(z_b - z_a)$$
Hier zien we dat de arbeid geleverd inderdaad alleen afhankelijk is van begin en eindpunt. Een andere manier waarop
we een conservatieve kracht kunnen definiëren is de volgende: Een kracht is conservatief wanneer de netto arbeid geleverd
door deze kracht gelijk is aan nul bij een gesloten baan.
\subsection{Potentiële Energie}
Potentiële energie kan men samenvatten als een fenomeen waarbij energie wordt opgeslagen. Zo kunnen we bijvoorbeeld
de gravitationele potentiële energie beschrijven als:
$$\Delta U_g = W_{ext} = -W_{gravitatie} = mg(h_2 - h_1)$$
Belangrijk is echter het verschil in potentiële energie. Potentiële energie op zich heeft geen betekenis (het is relatief t.o.v.
begin en eindpunt). Over het algemeen geldt voor conservatieve krachten:
$$W = \int_{1}^{2}\vec{F}\cdot d\vec{r} = U_1 - U_2 = -\int_{1}^{2} U$$
We zien dus dat de arbeid geleverd door een conservatieve kracht gelijk is aan het tegengestelde van de verandering in potentiële energie. We kunnen
dit uitbreiden naar 3 dimensies:
\begin{enumerate}
\item $F_x = -\frac{\delta U}{\delta x}$
\item $F_y = -\frac{\delta U}{\delta y}$
\item $F_z = -\frac{\delta U}{\delta z}$
\end{enumerate}
En dus is $\vec{F} = -grad(U) = -\mathbb{\nabla}{U}$.
\subsection{Behoud van mechanische energie}
De totale mechanische energie van een deeltje: $E = K + U$,
blijft constant als de inwerkende krachten conservatief zijn.
Als er niet-conservatieve krachten mee inwerken op het deeltje,
is de arbeid van alle niet-conservatieve krachten gelijk aan de verandering
in mechanische energie: $W = \Delta E$. Deze twee beweringen vormen
samen de wet van behoud van energie.
\subsection{Vermogen}
Vermogen geeft weer in welk tempo er arbeid wordt verricht. Het gemiddelde vermogen is
$P_{gem} = \frac{W}{\Delta t}$. Net zoals snelheid, versnelling, etc, kunnen we het ogenblikkelijke vermogen
schrijven als:
$$P = \frac{dW}{dt} = \frac{dE}{dt}$$
Of via de definitie van arbeid:
$$P = \vec{F} \cdot \frac{d\vec{r}}{dt} = \vec{F} \cdot \vec{v}$$
Vermogen wordt uitgedrukt in Watt: $1 \frac{J}{s} = 1 W$.
\section{Impuls}
9.1-9.2 (+36.11, 42.4)
\subsection{Impuls}
De impuls is een manier om de hoeveelheid beweging van een een voorwerp te
bepalen. Het wordt ook lineair momentum genoemd. Hoe meer impuls een voorwerp
heeft, hoe meer impact het voorwerp zal hebben op andere voorwerpen. We zullen
ook zien dat er een kracht nodig is om de impuls van een voorwerp te veranderen. We
definiëren de impuls als:
$$\vec{p} = m\vec{v}$$
We kunnen nu ook de tweede wet van Newton herschrijven:
$$\sum \vec{F} = \frac{d(m\vec{v})}{dt} = \frac{d\vec{p}}{dt}$$
\subsection{Behoud van impuls}
Stel twee deeltjes in een geïsoleerd systeem voor waarbij:
$$\vec{F_{21}} + \vec{F_{12}} = 0$$
En waarbij volgens de tweede wet van Newton geldt dat $\vec{F_{21}} = \frac{d\vec{p_1}}{dt}$ en
$\vec{F_{12}} = \frac{d\vec{p_2}}{dt}$. Dan vinden we dat:
$$\vec{F_{21}} + \vec{F_{12}} = 0$$
$$\Luda$$
$$\frac{d\vec{p_1}}{dt} + \frac{d\vec{p_2}}{dt} = 0$$
$$\Luda$$
$$\frac{d}{dt}(\vec{p_1} + \vec{p_2}) = 0$$
$$\Luda$$
$$p = (\vec{p_1} + \vec{p_2}) = cte$$
We zien dus dat de totale impuls van een geïsoleerd systeem constant is.
\section{Rotatie}
10.1, 10.4, 10.8
\subsection{Grootheden bij rotatie}
Een hoekverplaatsing $\Delta \theta$ wordt gegeven door:
$$\Delta \theta = \theta_{2} - \theta_{2}$$
Een hoek wordt gedefinieerd als:
$$\theta = \frac{l}{R}$$
waarbij $R$ de radius is van een cirkel en $l$ een booglengte op die cirkel. Net zoals bij kinematica kunnen we de begrippen
snelheid invoeren, dit maal als gemiddelde en ogenblikkelijke hoeksnelheid (resp.):
$$\omega_{gem} = \frac{\Delta \theta}{\Delta t}$$
$$\omega = \lim_{\Delta t \to 0} \frac{\Delta \theta}{\Delta t} = \frac{d\theta}{dt}$$
De eenheid van hoeksnelheid is radialen / seconde (of kortweg rad/s). We kunnen met behulp van de hoeksnelheid
(die hetzelfde is voor elk punt in het object) ook de lineaire snelheid bepalen. De lineaire snelheid is voor punten dichter
bij de rotatie-as kleiner als voor punten verder weg van de rotatie-as, aangezien deze een kleinere booglengte $l$
moeten afleggen om dezelfde hoekverplaatsing $\Delta \theta$ af te leggen:
$$\omega = \frac{d\theta}{dt} = \frac{1}{R} \frac{dl}{dt} = \frac{v}{R}$$
$$\Luda$$
$$v = \omega R$$
\subsection{Krachtmoment}
Wat als er een kracht inwerkt op een punt $P$ met massa $m$. Het moment van de kracht $F$
t.o.v. de oorsprong van het referentiestelsel is gegeven door:
$$\vec{\tau} = \vec{r} \times \vec{F}$$
Dit moment van de kracht is de tendens van een kracht om de draaibeweging van een voorwerp
te veranderen. De eenheid van dit moment is $Nm = J$.
\subsection{Arbeid en energie bij rotatie}
In hoofdstuk $7$ (deel $10$) is de kinetische energie van een object gedefinieerd als: $K = \frac{1}{2}mv^{2}$. We
hebben echter gezien dat $v$ bij rotatie verschillend is voor ieder punt, afhankelijk van hoever ze zich bevonden van
de rotatie-as. Stel dat we het object onderverdelen in kleine massa's $m_i$ elk met een (lineaire) snelheid $v_i$, dan kunnen
we de kinetische energie voor een object met rotatie afleiden als:
$$K = \sum \left( \frac{1}{2} m_{i} v_{i}^{2}\right)$$
$$\Luda$$
$$\omega \textrm{ is gelijk voor elke massa } m_{i}$$
$$\Luda$$
$$K = \sum \left( \frac{1}{2} m_{i} R_{i}^{2}\omega^{2}\right)$$
$$\Luda$$
$$K = \frac{1}{2} I\omega^{2} \textrm{ met het traagheidsmoment } I = \sum \left(m_{i} R_{i}^{2}\right)$$
De arbeid die geleverd wordt kunnen we ook gemakkelijk afleiden:
$$W = \int \vec{F} \cdot d\vec{l}$$
$$\Luda$$
$$W = \int F_{\perp}Rd\theta$$
$$\Luda$$
$$W = \int_{\theta_{1}}^{\theta_{2}} \tau d\theta$$
\section{Impulsmoment}
11.3-11.4, 11.6
\subsection{Impulsmoment}
Het impulsmoment van een deeltje met massa $m$ op plaats $P$ wordt gegeven als:
$$\vec{L} = \vec{r} \times \vec{p}$$
waarbij $\vec{r}$ de positievector is van het deeltje en $\vec{p}$ de impuls gezien in hoofdstuk $9$ (deel $11$).
Het impulsmoment geeft de tendens van het deeltje weer om rond de oorsprong $O$ te draaien. We zien ook dat dankzij
het kruisproduct:
\begin{enumerate}
\item als $r \perp p \to L = mvr$ (L is maximaal)
\item als $r \parallel p \to L = 0$
\end{enumerate}
Een andere belangrijke bevinding is dat:
$$L = mvr$$
$$\Luda$$
$$L = m(\omega r)r$$
$$\Luda$$
$$L = m\omega r^{2}$$
$$\Luda$$
$$L = I\omega$$
\subsection{Verband tussen impulsmoment en krachtmoment}
We zullen net zoals bij impuls bewijzen dat het impulsmoment van een voorwerp geconserveerd is:
$$\vec{L} = \vec{r} \times \vec{p}$$
$$\Luda$$
$$\frac{d\vec{L}}{dt} = \frac{d\vec{r}}{dt} \times \vec{p} + \vec{r} \times \frac{d\vec{p}}{dt}$$
$$\Luda$$
$$\vec{L} = \vec{v} \times \vec{p} + \vec{r} \times \vec{F} \textrm{ (Zie impuls)}$$
$$\Luda$$
$$\vec{L} = \vec{r} \times \vec{F} = \vec{\tau} $$
We zien dus enkele verbanden, namelijk dat:
\begin{enumerate}
\item $\vec{F} = \frac{d\vec{p}}{dt}$
\item $\vec{\tau} = \frac{d\vec{L}}{dt}$
\end{enumerate}
Wie zien dus dat een kracht de impuls van een voorwerp verandert (de hoeveelheid beweging van een systeem verandert) en dat
een krachtmoment (a.k.a. torsie) het impulsmoment van een voorwerp verandert (de hoeveelheid draaibeweging van een systeem verandert).
\subsection{Behoud van impulsmoment}
Neem twee deeltjes in een geïsoleerd systeem, d.w.z. er zijn geen externe krachten die inwerken op de deeltjes:
We weten dankzij de tweede wet van Newton dat:
$$\vec{F_{12}} + \vec{F_{21}} = 0$$
en we weten ook dat:
$$\frac{d\vec{L_{1}}}{dt} = \vec{\tau_{1}} \textrm{ en } \frac{d\vec{L_{2}}}{dt} = \vec{\tau_{2}}$$
We leiden af:
$$\tau_1 + \tau_2 = \vec{r_{1}} \times \vec{F_{12}} + \vec{r_{2}} \times \vec{F_{21}}$$
$$\Luda$$
$$\tau_1 + \tau_2 = (\vec{r_{2}} - vec{r_{1}}) \times \vec{F_{21}} = 0$$
$$\Luda$$
$$\frac{d\vec{L_{1}}}{dt} + \frac{d\vec{L_{2}}}{dt} = \frac{d}{dt}(\vec{L_1} + \vec{L_2}) = 0$$
Het totale impulsmoment tussen twee deeltjes blijft dus constant in grootte en in richting.
\section{Pollevs}
\begin{itemize}
\renewcommand\labelitemi{--}
\item Een kanonbal volgt pad B op aarde. Welk pad zou de kanonbal op de maan volgen (\(g_{maan} = 1.6m/s^2\)) indien hij op dezelfde manier uit het kanon werd afgevuurd? (zie afbeelding cursus)
\begin{enumerate}
[label=\alph*)]
\item A
\item B
\item C
\item D
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} D, g is kleiner dus de versnelling naar beneden is kleiner.
\newline
\item Welk van de volgende stellingen is het meest correct?
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item Het is mogelijk dat een voorwerp in beweging is zonder dat er krachten op het voorwerp werken.
\item Het is mogelijk dat er krachten op een voorwerp inwerken zonder dat er beweging is.
\item A en B zijn fout.
\item A en B zijn correct.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} A en B zijn beide correct. Een voorwerp A) Een voorwerp op een trein, het beweegt tegenover de aarde. B) Een voorwerp dat op een bank ligt, maar zwaartkracht werkt hier wel op in.
\newline
\item Een voorwerp ondervindt een nettokracht wordt hiervoor versneld. Welke stelling is \textit{altijd} vorrect?
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item Het voorwerp beweegt in de richting van de nettokracht.
\item De versnelling is in dezelfde richting als de snelheid.
\item De versnelling is in dezelfde richting als de kracht.
\item De snelheid van het voorwerp neemt toe.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} d is de juiste oplossing. $\vec{F}$ en $\vec{a}$ hebben gelijke richting en zin op een constante na: \(\vec{F} = m\vec{a}\). Tegenvoorbeeld voor A en B: Het voorwerp is al in beweging en er werkt een kracht loodrecht op dat voorwerp. Tegenvoorbeeld voor C: Als versnelling in tegengestelde richting staat (vertragen).
\newline
\item Wanneer een vlieg botst met de voorruit van een snelrijdende bus, welk voorwerp ondervindt dan de grootste impactkracht?
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item De vlieg
\item De bus
\item Beide ondervinden dezelfde kracht.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} Ze ondervinden beide dezelfde kracht. Dit volgt onmiddelijk uit de 3e wet van Newton: Actie-Reactie.
\newline
\item Wanneer een vlieg botst met de voorruit van een snelrijdende bus, welk voorwerp ondervindt dan de grootste vernselling?
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item De vlieg
\item De bus
\item Beide ondervinden dezelfde versnelling
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} De vlieg zal de grootste versnelling ondervinden.
\newline
\item Je plaatst jouw fysicaboek op een houten plank. Daarna til je één uiteinde van de plank op, zodat de hoek met de tagel toeneemt. Uiteindelijk gaat het boek glijden op de plank. Wanneer je de hoek tussen de plank en de tafel constant houdt op deze waarde, zal het boek
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item met constante snelheid bewegen.
\item vertragen.
\item vernsellen.
\item Geen deze antwoorden is correct.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} Het boek zal versnellen. Het boek beweegt pas wanneer \(F_z > F_k\). Er blijft een resulterende kracht en versnelling zijn.
\newline
\item Een auto (met kale banden!) rijdt doorheen een cirkelvormige bocht, met de grootste snelheid waarbij de centripetale kracht die nodig is om de auto in een cirkel te laten bewegen, net gelijk is aan de maximale statische wrijvingskracht tussen de banden en de weg. Bij punt P rijdt de auto door een plas, waardoor de staticshe wrijvingscoëfficiënt afneemt. De auto glijdt, waardoor nu kinetische wrijving op de auto werkt. De \textit{richting van deze kinetische wrijvingskracht} is
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item in dezelfde richting van de oorspronkelijke statische wrijvingskracht.
\item in de tegenovergestelde richting van de oorspronkelijke statische wrijvingskracht.
\item loodrecht op de oorspronkelijke statische wrijvingskracht.
\item onder 45\degree georienteerd ten opzichte van de oorspronkelijke statische wrijvingskracht.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} Het juiste antwoord is c. De kinetische wrijving zal wijzen naar achter tegenover de auto terwijl de statische wrijvingskracht wees naar het middelpunt van de bocht.
\newline
\item Captain America staat op de top van een zeer hoge berg en gooit een baseball in de horizontale richting, met een zodanige snelheid dat de baseball in een baan rond de aarde gaat bewegen. Wanneer de baseball in deze baan beweegt, is zijn versnelling
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item afhankelijk van hoe snel de baseball geworpen werd.
\item een beetje kleiner dan \(9.81 m/s^2\).
\item gelijk aan \(9.81 m/s^2\).
\item gelijk aan nul omdat de bal niet op de grond valt.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} Het juiste antwoord is b. De gravitatieversnellling is: \(g = \frac{M_a}{R_a^2}\). De straal zal in dit geval de straal zijn van de aarde + de hoogte van de berg waardoor de valversnelling lager zal liggen dan gewoonlijk.
\newline
\item De gravitatiekracht uitgeoefend door de zon op de aarde, houdt de aardein haar baan rond de zon (neem aan dat de baan een perfecte cirkel is). De arbeid geleverd door de de gravitatiekracht in een zeer kort tijdsinterval, waarbij de aarde een infinitesimale verplaatsing maakt, is
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item positief
\item negatief
\item nul
\item onmogelijk te bepalen
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} Het antwoord zal nul zijn. De kracht en verplaatsing staan loodrecht op elkaar.
\newline
\item Met een speelgoedpistool kan je pijltjes wegschieten door eerst met het pijltje de veer van het pistool in te drukken over een afstand d. Voor een tweede schot druk je de veer over een afstand 2d in. Hoeveel sneller vliegt het tweede pijltje ten opzichte van het eerste pijltje?
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item Vier maal zo snel.
\item Twee maal zo snel.
\item Even snel.
\item Half zo snel.
\item Een vierde zo snel.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} b is de juiste oplossing hier. De veer wordt verder ingedrukt en dus zal het kogetlje sneller gaan dan de vorige keer. We passen behoud van energie toe: \(W = \frac{kx^2}{2} = \frac{k(2x^2)}{2} = 2kx^2\). Hieruit volgt: \(K = \frac{mv^2}{2} = \frac{4mv^2}{2} = 2mv^2\) en dus is de snelheid verdubbeld.
\newline
\item Wat is de betekenis van de helling van een U(x) grafiek?
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item De grootte van de kracht op het voorwerp.
\item Het negatieve van de grootte van de kracht.
\item De x-component van de kracht op het voorwerp.
\item Het negatieve van de x-component van de kracht op het voorwerp.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} De hellling is de afgeleide van de potentiële energie tegenover x, dus: \(F_x = -\frac{dU}{dx}\)
\newline
\item Een blok met massa m wordt op een horizontaal oppervlak geschoven met beginsnelheid v. Het blok glijdt tot het tot stilstand komt door de wrijving met het oppervlak. Hetzelfde blok wordt nu geschoven op het horizontaal oppervlak, met beginssnelheid 2v. Het blok komt tot rust op een afstand (ten opzichte van de afstand in het eerste geval):
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item die gelijk is.
\item die tweemaal zo groot is.
\item die viermaal zo groot is.
\item het is niet mogelijk om het verband te bepalen.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} c is het juiste antwoord. De wrijving blijft gelijk en er is geen potentiële energie in het systeem. \(E_k^i = \frac{mv^2}{2}\) is wat geldt voor de initiële toestand terwijl in de tweede toestand geldt: \(E_k^f = \frac{m(2v)^2}{2} = 4\frac{mv^2}{2}\)
\newline
\item Een auto van een oud model trekt op van rust tot een snelheid v in 10 seconden. Een nieuwer, kachtiger model versnelt van rust tot 2v in dezelfde tijd. Wat is de verhouding van het vermogen van de nieuwe auto ten opzichte van de oudere auto?
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item 0.25
\item 0.5
\item 1
\item 2
\item 4
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} de oplossing is in dit geval 4. \(P = \frac{dW}{dt}\) waarbij de tijd in beide gevallen hetzelfde is, enkel de verhouden van arbeid moet dus berekend worden. \(\frac{W_1}{W_2} = \frac{m(2v)^2}{2} / \frac{mv^2}{2} = 4\).
\newline
\item Een auto en een grote vrachtwagen met dezelfde snelheid botsen frontaal en haken in elkaar vast. Welk voertuig ondervindt de grootste verandering van de impulsgrootte?
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item De auto.
\item De vrachtwagen
\item Beide ondervinden dezelfde verandering van impulsgrootte.
\item Het is onmogelijk dit te bepalen.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} Het antwoord is c. De totale impuls blijft gelijk, wat erbij komt bij de ene zal er bij de andere af gaan. Ze worden 1 systeem na de botsing, de massa neemt toe maar de snelheid blijft gelijk. Impuls van de auto zal evenveel toenemen als deze bij de vrachtwagen afneemt.
\newline
\item Wanneer het niet lukt om een schroef, die zeer vast zit in een plank, los te maken, neem je best een schroevendraaier die
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item langer is.
\item dikker is.
\item noch A, noch B maakt iets uit.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} Het is voordeliger als de schroevendraaier dikker is, aangezien dan je momentarm groter is.
\newline
\item Een schaatster nadert een paal en grijpt die vast. Hierdoor draait ze in een cirkel rond de paal. Hoe groot is haar impulsmoment ten opzichte van de paal op het ogenblik dat ze zich op een afstand d van de paal bevindt, en schaatst met een snelheid v langsheen een rechte lijn die paal op een afstand a passeert?
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item Nul
\item mvd
\item mva
\item Onmogelijk te bepalen.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} Het antwoord is c. \(\vec{L} = \vec{r} \times \vec{p} = d sin\theta m v = amv\)
\newline
\item Je vult een emmer tot de helft met water, en vriest het in. Dan roteer je de emmer op een wrijvingsloos platform. Wanneer het ijs smelt, zal de hoeksnelheid van de emmer
\begin{enumerate}[label=\alph*]
\item toenemen.
\item afnemen.
\item constant blijven.
\item toe - of afnemen afhankelijk van de hoeveelheid ijs die gesmolten is.
\end{enumerate}
\textit{Oplossing:} b is het antwoord. Het ijs smelt dus wordt de momentarm groter. Een andere uitleg is dat het traagheidsmoment zal vergroten en dus de hoeksnelheid zal afnemen.
\end{itemize}
\newpage
\section{Deel 2 - Elektriciteit}
\section{Elektrische velden}
21.1-21.2, 21.4-21.11, 21.13
\subsection{Eigenschappen van elektrische lading}
Er bestaan 2 soorten ladingen: positief en negatief. Tegengestelde ladingen trekken elkaar aan en gelijke ladingen stoten elkaar af. De totale lading van een geisoleerd systeem blijft altijd gelijk. Beweegelijkheid van elektronen hangt af van het materiaal:
\begin{itemize}
\item \textit{geleider}: sommige elektronen zijn "vrij" (ongebonden) te bewegen
\item \textit{isolator}: alle elektronen zijn gebonden, bijgevolg onbeweeglijk
\item \textit{halfgeleider}: ergens tussenin
\end{itemize}
\subsection{Elektrische ladingen door inductie}
Het opladen van een object via inductie gaat als volgt:
\begin{figure}[h]
\centering
\includegraphics[width=0.7\linewidth]{inductie}
\label{inductie}
\end{figure}
Als er een negatief geladen staaf in de buurt wordt gebracht van een neutraal geladen voorwerp, zullen de elektronen binnen dat voorwerp weggaan naar de aarde en zal het voorwerp uiteindelijk positief geladen zijn.
\subsection{De wet van Coulomb}
\[\vec{F}_12 = k_e\frac{q_1 q_2}{r^2}\hat{r} = \frac{q_1q_2}{4\pi \epsilon_0 r^2}\hat{r}\]
met r de afstand tussen de ladingen. \(\hat{r}\) is de eenheidsvector van $q_1$ naar $q_2$.
$k_e$ is de \textbf{Coulomb constante} en is gelijk aan \(\frac{1}{4\pi\epsilon_0}\). $\epsilon_0$ is hier de permitiviteit van het vacuum.
Deze kracht is een conservatieve kracht, de weg van het begin tot het einde maakt niet uit.